Onlangs was ik mijn boekenkast aan het opruimen en kwam ik een boekje tegen welke ik echt al jaren geleden gekocht had. In het boekje, genaamd ‘De belevenissen van een reserve-officier in VREDE en OORLOG, beschrijft res. luitenant-kolonel b.d. W.H. Acksen zijn belevenissen als militair en hoe dat zijn leven heeft beïnvloed. De militaire dienstplicht en opleiding in de jaren 30, de mobilisatie in 1939, de gevechten in 1940, het krijgsgevangenschap tijdens de Tweede Wereldoorlog en de bevrijding komen hierin allemaal aan bod. Ook het moment dat hij na de bevrijding weer werd opgeroepen voor militaire dienst en naar Nederlands-Indië toe moest. Hij beschrijft het allemaal in dit boek, maar het mooiste is de passage waarin hij verteld over de Stormschool Bloemendaal. Hieronder zijn relaas.
Patrick van der Vegt
27 December 1945 – na 7 maanden groot verlof – werd ik opnieuw in militaire dienst geroepen. De start werd een lijdensweg. Ik kreeg een lastgeving om mij in Breda te melden voor een training in Engeland en latere uitzending naar Nederlands Oost-Indië. Van familie en bekenden werd afscheid genomen, maar aangekomen in Breda wist niemand wat er moest gebeuren. Ze zouden het in Den Haag informeren.
Gelijk met mij waren nog enige reserve-officieren naar Breda gedirigeerd. Toen we na enige dagen nog niets hadden gehoord, gingen we maar weer naar huis terug onder achterlating van een bericht en onze adressen, voor het geval dat er toch iemand in Breda zou verschijnen. De volgende dag kreeg ik thuis een telegram uit Den Haag inhoudende dat mijn “verlof” werd verlengd. Kort daarna kreeg ik een lastgeving om mij ten spoedigste in Assen te melden. Ik zou direct naar Indië worden uitgezonden. In Assen vernam ik dat het daar gelegen bataljon over enige dagen vertrok. Ik kreeg een aanstelling als compagniescommandant. Ik maakte daar bezwaar tegen omdat ik nog geen bren- van een stengun kon onderscheiden, sterker nog, dat ik tevoren die namen nog niet eens kende. “Ach” zei de bataljonscommandant, “dat leren we je wel op de boot”. Ik vond dit onverantwoordelijk tegenover de militairen waaraan ik leiding zou moeten geven. Ik vroeg en verkreeg toestemming om het Ministerie van Oorlog te bellen. Ik kreeg op mijn verzoek hetzelfde familielid aan de lijn die mij in 1930 zo goed had geholpen. Hij beloofde voor mij zijn best te doen en ja hoor, enige uren later kreeg de bataljonscommandant in Assen uit Den Haag telefonisch opdracht om mij via mijn woonplaats te bevelen mij op de daarvoor aangegeven tijd in Bloemendaal te melden bij de commandant van het 6e KNID (Kon. Ned. Infanterie Depot), dat midden 1946 Stormschool Bloemendaal zou heten. Daar zou een herscholing als reserve-officier plaatsvinden.
Naar Bloemendaal
Bij aankomst in Bloemendaal bleek de school gelegen in een mooi park met vijver. Die vijver zou later nog een belangrijke rol spelen bij de opleiding. Het gebouw waarin we werden gelegerd was oorspronkelijk een bejaardentehuis dat vlak voor de oorlog klaar kwam en direct door de Duitsers in gebruik werd genomen. En nu dus een stormschool. De opgeroepen reserve-officieren waren de eerste leerlingen. De leiding was toevertrouwd aan de reserve Majoor Gualtherie van Wezel. Vele officieren en onderofficieren van de school waren afkomstig van no.2 (Dutch) Troop, als onderdeel van No.10 Commando, een beroemd onderdeel dat in zijn korpsvaandel als wapenfeiten had staan: Arakan, Arnhem, Nijmegen, Eindhoven, Vlissingen, Westkapelle en later nog Djokjakarta 1948 en Midden Sumatra (1948 en 49). Geharde mannen, die hun eigen vroegere harde training in enigszins verlichte vorm op ons trachtten toe te passen. De training stond onder leiding van de plaatsvervangend commandant, tevens hoofdinstructeur Kapitein C. de Ruiter.
‘s Morgens vroeg op, groepsgewijze in looppas naar een veel verderop gelegen appèlplaats. Strenge inspectie van de geweren en de kleding. Zware trainingsprogramma’s en lange werkdagen. Zo mogelijk ‘s zaterdagmorgen nog een pittige mars, weer of geen weer en dan in tenue zonder overjas of regenkleding. Als je dan terugkwam, nou dan mocht je wel voor de rest van de week naar huis, bekaf van de training, vermoeid van de theorielessen.
Al direct de eerste week kreeg ik ‘s zaterdags hulp bij de reis naar en van huis. Van het station in Leiden was er toen haast geen verbinding met Wassenaar. De heer Fogteloo, inspecteur van Politie van Wassenaar, die in 1941 wegens wapenbezit was gearresteerd, bood mij de hulp aan van de gemotoriseerde politie om mij van het station in Leiden af te halen en er ‘s zondagsavonds weer naartoe te brengen. Hij vond dat ik na alle gebeurtenissen in de oorlog daar recht op had, te meer omdat ik over enige maanden naar Indië zou moeten vertrekken. Zo kon ik iets langer bij mijn gezinnetje blijven. Deze geste vond ik hartverwarmend.
De training in Bloemendaal was zo zwaar dat er regelmatig collega’s in het ziekenzaaltje terecht kwamen. We kregen wel bewondering voor de wijze waarop we werden getraind. Ook de vijver kwam in gebruik. Met de cat-crawl via een kabel over de vijver. Op een andere plaats met een slinger over het water. Was je aanloop iets te kort dan sopte je met je schoenen in het water. Ook de touwbrug was een belevenis. Verder waren enerverend de gevechtsoefening bij Spaarndam en de nachtelijke dropping op een onbekende plek waar vandaan met een door de leiding opgegeven kompasstand getracht moest worden weer op een nog onbekende, maar markante plek uit te komen. Vooral deze laatste oefening was spannend. Er werd ons opdracht gegeven niet van de kompasstand af te wijken, anders zouden we niet de juiste plaats bereiken. Dit was alleen mogelijk door bij het doorkruisen van de particuliere terreinen en bij het nemen van hindernissen als hekken, broeikassen e.d. niets te sparen. Waar nodig knipten we hekken stuk en werden kasruiten ingegooid, als we maar op de rechte weg bleven.
Ons einddoel bleek de stormschool te zijn. In de duinen werd met scherp geschoten. Eén keer werd er met een mitrailleur met scherp vlak over onze hoofden heen gevuurd, terwijl we in de tijgersluipgang een heuvel beslopen. De commando’s was niets te dol. Maar zo werden we wel gehard. Ik deed m’n uiterste best om deze training waardig te zijn. Tenslotte had ik hier zelf op aangedrongen en nu moest ik ook maken dat deze herscholing een succes werd.
Blijkbaar was de leiding daarvan overtuigd want aan het eind van de opleiding adviseerde zij de Bataljonscommandant van een in oprichting zijnde Bataljon-OVW (oorlogsvrijwilligers) om mij als waarnemend Bataljonscommandant te benoemen. En dat gebeurde ook. Het was het laatste bataljon, dat uit OVW-ers zou bestaan. Het bataljon II-12 R.I. genaamd werd in de kazerne te Schalkhaar geformeerd. Mede omdat de Commandant een artillerie-officier was droeg hij aan mij de opleiding van militairen op. Een opleidingsschema werd samengesteld aan de hand van het schema van de stormschool, maar in overleg met de leiding van die school, aangepast aan de opleiding van rekruten.